De onbarmhartige camera
registreert ogenschijnlijk alles
dat zich voor het objectief bevindt
op het moment van de ontspanning
van het sluitermechanisme.
Terwijl de
wereld voor het fotografische tijdperk
zich geen voorstelling kon maken van het
moment,
maar slechts beweging en stilstand kende.
Natuurlijk was de wereld tevreden want in de stilstand
reflecteerde zich de samenvatting van de wereld, en in de beweging bewees de
vooruitgang zijn bestaan.
De bewijskracht van de foto, ontstaan uit haar rigide
registratie, is leugenachtig want het bevroren moment vat niets samen en toont
geen ontwikkeling.
Fotografie is het bewijs dat ergens, ooit, (op plaats en
in tijd) (binnen kader en tijdens moment) een samenzijn bestond.
De wereld is pas terug te vinden in een beeld dat overal,
altijd, heerst. Of beter nog: nergens, nooit.
Want de wereld is te groot voor
een beeld.